De masterclass op 11 december bestond uit twee delen. Eerst vertelde filmmaker Wim van der Aar over een bijzondere vondst op een rommelmarkt, vervolgens ging Dirk van Weelden in op wat nu eigenlijk een literaire tekst is.
In 1996 doet filmmaker Wim van der Aar een opvallende vondst op het Waterlooplein in Amsterdam. In een tas vindt hij zestig uur aan geluidsopnames van ene Guido van Waveren (1944-2006). Op de tapes staan uren aan opgenomen monologen, gesprekken en telefoongesprekken. Van der Aar maakt hiervan een audioportret van deze onbekende man.
Naar aanleiding van de documentaire De van Waveren tapes spraken de deelnemers met Wim van der Aar over zijn kunstenaarschap, hoe je afstand creëert tot een onderwerp en waarom het werk van een documentairemaker eigenlijk niet veel verschilt van dat van een aquarelschilder.
Tijdens zijn masterclass vertelde Dirk van Weelden over zijn schrijverschap, en over hoe schrijven het ambacht is jezelf te slim af te zijn, op een sluwe manier te ontsnappen aan wie je gedoemd bent te zijn. Lees hier de tekst die hij voordroeg aan de acht talenten
Waarover gaat het vandaag? We hebben het over het soort werk, waarbij er op basis van waarneming, veldwerk en onderzoek een literair waardevolle tekst ontstaat. Een literaire non-fictie tekst, een toneelstuk, een hoorspel, een verhaal.
Ik denk dat het goed is helder te krijgen wat dat woord literair probeert uit te drukken, als onderscheiden van het woord journalistiek. Journalistiek gebruik van waarneming of onderzoek laat zich leiden door feitelijke bewijsvoering, hoor en wederhoor, met als doel argumenten te leveren voor een maatschappelijke relevante discussie. Daarin spelen wetenschappelijke, morele, politieke, economische religieuze en weet ik wat al voor normen, waarden en belangen mee. Oftewel, de individuen en gebeurtenissen, de omstandigheden en opgeroepen verhalen worden gelezen als de vertegenwoordigers van algemene patronen, van groepen en historische en maatschappelijke ontwikkelingen, kortom van zaken die ertoe doen in een openbaar debat.
Een literaire tekst is er niet op uit al die zaken te negeren of het belang ervan te ontkennen, maar verhoudt zich tot al dingen vanuit een radicaal ander vertrekpunt. Niet het aspect van de vertegenwoordigende functie van individuen en gebeurtenissen, verhalen en omstandigheden, maar hun bijzonderheid, hun uitzonderlijkheid staat in het centrum. Juist dat wat niet gevangen wordt door die wetenschappelijke, morele, politieke, economische, religieuze algemeenheden is de basis van een literaire tekst, is waar het in literatuur om gaat. En wat is dat? Het aspect van de menselijke ervaring, hoe al die feiten en gebeurtenissen, die omstandigheden en verhalen in mensenlevens plaatsvinden. Dat is een enorme dimensie die zich ophoudt onder het openbare debat, onder de algemeenheden, de argumenten, denkbeelden, feiten en belangen waarom het gaat in journalistieke stukken. Daarover gaan romans, toneelstukken, gedichten, verhalen, literaire essays. De lezer wordt niet zozeer in zijn hoedanigheid als belangstellende burger aangesproken, maar als individu met een eigen leven, een eigen binnenwereld.
Het idiote van menselijke ervaringen is dat er zo’n zes miljard unieke en volstrekt onvertaalbare, in laatste instantie onkenbare of op zijn minst nooit volledig te verwoorden perspectieven zijn. We kunnen nooit volledig de ervaring van een ander delen. In ieder leven zit een pit die met geen woord, geen beeld, geen geluid, geen gebaar of welk teken dan ook overdraagbaar te maken is. Maar mensen zijn ook sociale wezens, groepsdieren, die hun individualiteit inhoud en betekenis geven door het via taal delen van ervaringen met andere mensen. Wat we de werkelijkheid noemen, wat we familie noemen, gemeenschap, culturele identiteit, en ga maar door, al die verbanden en sferen waarin we samen kunnen zijn, en elkaar denken te begrijpen, zijn een gemeenschappelijk en vooral uit taal gebouwde constructies. Denk aan de taal van geliefden, de taal van broers en zussen, de taal van het schoolplein, de taal van de buurtvergadering, van de synagoge, kerk, moskee, tempel, de taal van de dokter en de opvoeder, de taal van komieken en marktkooplui. De taal van mystici, therapeuten, zeezeilers, boeren, jagers en deurwaarders. Het zijn allemaal ter plekke en op bepaalde momenten werkende taal-gewoontes en taalpatronen.
Die twee uitersten: de ongrijpbare onuitsprekelijke pit in ieder individueel leven en die enorme rijkdom aan taal waarmee mensen greep krijgen op het proces waarin ze als individu van allerlei groepen deel willen uitmaken, daartussen werkt een schrijver.
Het grootste probleem dat een schrijver heeft is haar eigen persoon. Zij is een mens als iedereen. Zij heeft een leven dat van haar alleen is en net als iedereen zit zij vol met denkbeelden, normen, voor en afkeuren, gewoontes, angsten en verlangens, die ze niet gekozen heeft. Haar persoonlijkheid is de min of meer toevallige vorm waarin ze haar leven moet leiden. Daar helpt geen moedertje-lief aan. Omdat het literaire schrijven niet de algemeenheden, maar de menselijke ervaring, die altijd individueel is, als werkterrein heeft, is de verleiding groot te denken dat literatuur eruit bestaat de persoonlijke ervaringen van de schrijver tot uitdrukking te brengen, en dan liefst zo dat veel lezers zich erin herkennen.
Maar wat is die herkenning waard? Wat herkennen ze dan? Zijn dat niet vooral die vaste taal-patronen, die denk- en interpretatiepatronen, de pasmunten die we gebruiken om onze ervaringen deelbaar te maken? Als we zo snel mogelijk herkend en begrepen willen worden gebruiken we dan niet vooral de sjablonen voor gedachten, emoties en verklaringen waarmee we elkaar gerust stellen en ons gezellig samenzijn vorm geven? Hoe komt zo’n expressie van individuele, persoonlijke ervaring in de buurt van de uitzonderlijkheid van dit ene leven, dat zich aan alle vergelijking en vertaalbaarheid onttrekt? En wat is het waard als het zou lukken, en logischerwijs niemand de tekst kan begrijpen? Hoe kun je met woorden die van iedereen zijn, de slordige twintigduizend die we uit de Dikke van Dale gebruiken, een authentieke ervaring suggereren?
De kunst van het literaire schrijven is dus om de taal van de persoonlijke ervaring als een instrument te gebruiken, en je in het schrijven los te maken van de eigenaardige, toevallige mix van psychologische eigenschappen die je persoon zijn. Want daarmee zit je vast aan de clichés, de patronen van de talen waarin je leeft; of het nu de taal van de vriendschap, het voetbal, de mode of de politiek is.
Het is voor een schrijver een groot goed dit te beseffen: hoe precies al je emoties, zelfrechtvaardigingen, angsten en schuldgevoelens, samen een persoon zijn en wat dat betekent en of dat goed of slecht is, gezond of ziek, respectabel of verdacht, dom of slim is, dat doet er allemaal niet toe. Dat soort oordelen zijn voor psychologen, wetenschappers, priesters, rechters, dokters en politici. Literair schrijven is een poging je van al die oordelen te ontdoen, en op zoek te gaan naar een onafhankelijke, eigen taal.
Een schrijver doet er goed aan zijn gedachten, herinneringen, gevoelens, waarnemingen te bekijken als gereedschap om te schrijven. Van een afstand, al is het maar één stap. En dat is niet kil of cerebraal, dat komt voort uit de ernstige overtuiging dat er een taal moet zijn die ontsnapt aan de sjablonen, pasmunten en clichés, die best gezellig, en gewichtig en wetenschappelijk of nobel of duidelijk zijn, maar waarvan we allemaal weten dat ze tekort schieten. Ze blijven steken in algemeenheden, groepspraat en doen niets met dat wat er zo gruwelijk, prachtig, complex, intens en komisch aan individuele levens is. Het zijn vanuit de individuele menselijke ervaring gezien, wat scherp gesteld, verdraaiingen, leugens. Soms kwaadaardige, soms goedbedoelde, soms prettige, soms verleidelijke of voordelige leugens, maar leugens.
Het is dus niet je verstand, maar je zucht naar waarachtigheid die je ingeeft je persoon als een troebele lens te beschouwen. Het is tragisch genoeg wel het belangrijkste instrument dat je hebt. De kunst is je persoonlijke ervaring zo te leren gebruiken dat je die niet afbeeldt, en er dus de slaaf van blijft, maar die als zintuig en gereedschap gebruikt. Hoe? Door te kijken naar mensen en situaties, door te luisteren naar hun verhalen en hoe ze praten, door documenten te bestuderen, boeken te lezen, opnames te beluisteren. Geschiedenisboeken, wetenschappelijke boeken, reisverhalen, en vooral veel goede literatuur scherpen die blik. Waar het om gaat is oog te krijgen voor krachtige, veelbetekenende beelden, uitspraken en situaties en die op afstand te leren vullen met iets van je eigen herinnering, verlangens, dromen, angsten. Dat heet literaire verbeelding: de juiste verhouding tussen afstand houden en invoelend vermogen, die een tekst oplevert die anderen raakt. De kracht van een literaire tekst schuilt in het vermogen om op die manier het uitzonderlijke onpersoonlijk en dus exemplarisch te maken.
Schrijven is dus ook het ambacht jezelf te slim af te zijn, op een sluwe manier te ontsnappen aan wie je gedoemd bent te zijn. Of anders gezegd, je kunt leren je je eigen leven en alles wat erin gebeurt niet zo persoonlijk aan te trekken. Hoe beter dat lukt hoe beter je je persoonlijke ervaringen als peilstok en geigerteller kunt gebruiken en speelruimte kunt veroveren in de wirwar van sentimenteel, psychologisch, commercieel, bureaucratisch, diepzinnig en journalistiek geklets, waarmee de wereld, maar ook iedere schrijver tot de oren toe gevuld is. Door de menselijke maar onpersoonlijke kanten van je eigen ervaring te leren zien kom je er dichterbij om uiteindelijk iets te schrijven dat waarachtig is zonder dat het uitmaakt wie jij bent, of wat je bedoelde, of wat je van jezelf vindt. En omdat geen schrijver dat op dezelfde manier doet valt dit samen met wat het vinden van de eigen stem heet.