1: de makelaar
Hij is melkwit en broodmager. In zijn zijscheiding hangen grote en kleinere vlokken poedersneeuw. Een Freek, een Edward of een Fabian; hij stelt zich voor als Iljah, aangenaam. Als hij zijn hand terug heeft, haalt hij een flesje desinfecterende zeep uit zijn zak. Voorzienigheid zegt hij verontschuldigend terwijl ik ziekte denk. Goed – zullen we naar binnen gaan?
De sneeuw, een samenstelling van roos en hard geworden haargel, valt extra op als hij in het licht gaat staan. Eigenlijk zou hij de ramen moeten mijden en de lichten moeten dimmen maar hij lijkt zich nauwelijks bewust van de winter die op zijn hoofdhuid woedt of het interesseert hem niet wat, in zekere zin, hetzelfde is. Misschien is er een moeder aan te pas gekomen: een oude hand, een pakje tissues en dat ware schoonheid van binnen zit. Misschien draagt het meisje van de receptie schuld: je ziet het bijna niet, of de vrouw die zich tijdens een kerstborrel voorstelt als ‘Sylvie, taxateur’ – na een lange, dronken nacht blijft alleen het woord schoonheidsfoutje hangen. Een vestigingsmanager, misschien een president-directeur die in zijn nieuwjaarspeech hamert op het belang van klantenbinding en unique selling points. Ze moeten je herkennen – desnoods aan je slechte adem. Hij zal het nooit meer vergeten.
En steeds is er afstand. Doe ik een stap naar voren, doet hij een stap naar achteren. Wijst Lenny op een plafondornament, zakt Iljah een stukje door zijn knieën. Als hij ons voor wil gaan, blijft hij net iets te lang weifelen, als hij ons wijst op de waterschade in de keuken – uitstekend te behandelen – blijft zijn arm net iets te lang in de lucht hangen. Het is een dans, een slordige driemans-dans maar het orkestje is naar huis en de bar is leeg, we staan steeds op elkaars tenen.
En terwijl we door de kamers dralen, trappen op- en aflopen, vraag ik me af welke roze olifanten er door zijn gedachten stampen. Welk lot probeert hij krampachtig te ontlopen? Waar bewaart hij zijn aflaten? Dit was de kattenkamer … Ze hadden veertien katten. Veertien … Je zou er ook een kinderkamer van kunnen maken maar ik geloof niet … Zijn blik brandt een gat in mijn buik, zijn glimlach legt een oud kindergebit bloot.
‘En … Wat denk je?’ vraagt Lenny als we in de tuin een sigaret roken. Het is vier uur in de middag, de zon kan ieder moment onder gaan.
‘Ik weet het niet’, zeg ik. ‘Hij is een beetje vreemd.’
‘Hij?’
‘Onze makelaar.’
Een zucht en een stilte.
‘Het huis bedoel ik.’
‘O, ja. Sorry. Het huis. Natuurlijk. Het huis.’
Bomen buigen in de wind, boven ons hoofd trekken wintervogels zwarte lijnen in de lucht. Ik weet dat we niet alleen zijn.
‘Wat denk je?’
Ja, wat denk ik?
‘Nou?’
‘Het is groot. Groot en oud.’
‘Ik dacht dat je dat fijn vond. Ik dacht dat je ruimte wilde. Ruimte om te schrijven … ‘
Wilde ik dat? Ik heb het gezegd, dat weet ik zeker maar wilde ik het ook?
‘Ja’, zeg ik. ‘Dat wil ik nog steeds. Het is een mooi huis.’
We kussen. Achter het raam in de eetkamer – zicht op de tuin, zon in de zomer, zeer helder licht – staat een bang spook in mensenkleren met een flesje zeep te spelen.
Als we een week later de contracten ondertekenen, is hij verhindert.
Levi Olthof (1987) studeerde in 2014 af aan de opleiding Writing for Performance aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Zijn afstudeerwerk ‘In de schaduw van de grote Vogels’ werd genomineerd voor de IT’s Ro Theater Award. Levi schrijft jeugd- en wijktheater, korte en langere verhalen.
Reacties
Reageer