logo Slow Writing Lab

Platform voor jong schrijftalent

Business to business - 21.04.2016

‘Ken je mij?’ vraagt Ellie.
    ‘Nee,’ zeg ik en vraag mezelf af hoe ik me hieruit ga redden.
    ‘Hoe weet je dan dat ik hier werk?’ voordat ik antwoord geef vervolgt ze: ‘Dat hier een Ellie werkt?’ Haar stem is schel en hard. Een echte Ellie.
   ‘Pure bluf,’ zeg ik. Ellie kijkt me aan met half dichtgeknepen ogen. Ze draagt een rechthoekige bril van zebraprint montuur.
   Ik ben naar Heerenveen gereisd met als doel hier binnen te komen. Google maps gaf aan dat het maar vijfentwintig minuten lopen is van het station naar de fabriek. Ik deed er drie keer zo lang over, opzettelijk. Wegen naar mezelf voorstellen, stel ik zo lang mogelijk uit. Ik liep door nette winkelstraten, de straten waren breed en kaal. Alsof alles net nieuw was aangelegd. Vandaaruit liep ik naar een nieuwbouwwijk, waar ik lang ben blijven plakken: aangeharkte tuinen, schone ruiten, glanzende laminatenvloeren, en ruime auto’s voor deuren geparkeerd. Vanaf daar kwam ik terecht in een andere stijve woonwijken: ook hier leken de huizen op elkaar. Ze waren kleiner en schever maar straalden toch geld uit. Wonen hier wel mensen met een laag inkomen? Uiteindelijk kwam ik waar ik wezen moest: een verlaten industrieterrein, als ieder ander maar dan met Friese naambordjes. De Jousterweg, it Foardek, Wetterwille of als het dan niet Fries is, het toch blijven benoemen: businesspark Friesland West. Nooit heb ik begrepen dat mensen trots zijn op de provincie waar ze vandaan komen.
   We staan in een grauwe ruimte. Ik ben al in veel van zulke ruimtes geweest: tl- lampen, kale bureaus, grote computerschermen en er hangt altijd een muffe geur vermengd met oploskoffie.
   ‘Ik wil graag meelopen met iemand die hier werkt,’ begin ik. Nu ik hier binnen ben moet ik een volgende doel paraat hebben. Grote doelen stellen werken niet. In de meeste gevallen werk ik in kleine stapjes.
   ‘Hier?’ Ellie wijst naar de grond, ze kijkt om zich heen, alsof ze haar kantoor ook voor het eerst ziet. Echt ziet. Er zitten alleen maar vrouwen met opgeschoren kapsels, de kleuren van hun kleding komt overeen met de ruimte. Ze hebben brede heupen, vale spijkerbroeken en hangarmen. Zij zitten aan hun bureaus, kijken niet op of om, maar geen van allen typt. Ze luisteren met ons gesprek mee, dat merk ik aan hun onbewogen houdingen. Er is een indringer.
   ‘Nee, in de fabriek hieronder,’ zeg ik.
   Natuurlijk vraagt ze waarom, en natuurlijk beantwoord ik netjes haar vragen.
   ‘Waarom heb je niet even gemaild?’ Ze houdt haar gezicht schuin, alsof ze de ruggen van boeken in een boekenwinkel leest.
   ‘Dat heb ik gedaan, maar daarin stond dat het niet mocht,’ zeg ik.
   ‘Dames, wie heeft een mail van haar ontvangen en zonder mijn toestemming terug gemaild?'
Geen antwoord. Ellie wendt zich weer tot mij: ‘En dan nog hierheen komen?’
   Ik knik. Ellie knikt ook, een teken van waardering.
   ‘Neem plaats. Ik zal kijken wat ik voor je kan doen. Ik vind het een gedurfd plan.’
   Ik ga in een hoek zitten, en houd mijn jas aan en rugzak om. Ellie loopt, rent bijna, van haar bureau naar een andere ruimte in het immens grote gebouw. Ik wil mijn rugtas openen, pen en papier pakken, maar bij iedere beweging kijkt er iemand op met een blik van dat ik beter stil kan blijven zitten.
   Ik zou naar beneden kunnen lopen, deuren openen, dan ben ik vanzelf waar ik zijn moet. Of zal het net zo beveiligd zijn als de hoofdingang?
   Op de voordeur hing een a4’tje  met een rode pijl. Ik moest de hoek om. De rode pijl was lang geleden getekend, het papier was gelig, het rood verbleekt, het was vast door iemand erop gekrast die dit een stomme klus vond, die geen zin had om overbodige informatie vrij te geven. Misschien was dit dezelfde persoon als degene die mij per mail afgewezen had. In de mail stond geen reden waarom ik niet welkom was. Alleen dat ze me niet verder konden helpen. Alsof ze bij de matrassenfabriek dagelijks vele aanvragen krijgen van mensen die willen weten welke beroepen achter een matras zit. Het kan aan mijn omgangskring liggen maar ik heb nog nooit iemand iets over het ontstaan van een matras horen zeggen.
   Om de hoek hing er aan de deur doormiddel van een nietje een geplastificeerd papier, waarop stond ‘toets uw code in en druk op de gele knop.’
   ‘Lekker dan,’ zei ik in het luchtledige en liep weer naar de eerste deur, misschien was ik verkeerd gelopen. Er wordt steeds vaker gesproken over het transparant maken van werk. Wanneer ik zo’n kop in de krant lees meen ik dat het gaat over de bankenwereld of andere bedrijven waar veel geld en macht in omgaan. Als ik eigenaar was van deze fabriek stonden alle deuren altijd open voor iedereen. Ik zou opendagen organiseren, vlaggen en spandoeken ophangen: Kom allen! Zo wordt ook uw matras gemaakt! Weet waar u op ligt!!
   Zoiets.
   Toen ik weer bij dezelfde deur uitkwam stonden er twee mannen een shag te roken. Ik kom er steeds vaker achter dat mensen met lager opgeleide banen shag roken. Wat niet zegt dat laagopgeleid dom betekent. Maar wat is dom? Op school ben je dat als je de algemene kennis niet onthoud, maar met veel feitjes kom je ook niet verder. Of een IQ-test is toch vrij nietszeggend? Het lijkt er op dat slim en dom in iedere wereld anders wordt geïnterpreteerd. In mijn vriendenkring betekent slim als je nieuwsgierig bent en empathie toont. Anders wordt je kortzichtigheid weggelachen. Maar soms bestaat een eerste reactie nou eenmaal uit een paar sullige woorden, uit verontwaardiging omdat je midden in een gesprek belandt bent en nooit weet hoe gesprekken lopen zullen.
   ‘Ik wil graag naar binnen,’ zei ik tegen de mannen. ‘Maar ik heb geen code.’ De mannen lieten mijn woorden lang tot zich doordringen.
   ‘Als u geen code heeft komt u ook niet binnen,’ zei de grootste man beslist. ‘Of heeft u een afspraak?’
   ‘Ja,’ blufte ik. Ik trilde. Zoals altijd bij onverwachte ontmoetingen. Alsof ik niet ontbeten heb.
   ‘Met wie dan?’ zei dezelfde. Alsof ze een koppel waren, waarbij de grootste het voortouw nam. Beschermend tegen het onbekende. Het leek me fijn om de kleine man te zijn, een collega blindelings te kunnen vertrouwen, te mogen volgen. Ik vroeg me af of ze wel eens bij elkaar thuis kwamen. In de hun vrije tijd, als vrienden.
   ‘Ik heb een afspraak met Ellie,’ zei ik. Ik kon beter de naam van degene noemen die mij gemaild had. Maar die naam was ik vergeten. De afwijzingen vat ik zo langzamerhand net zo op als de bedrijven mijn aanvragen: één van velen. Tot mijn verbazing werkte er een Ellie en lieten ze mij binnen. Bij iedere beroepsgroep heb je bepaalde namen. Misschien kun je je kinderen op zo’n manier sturen,  onbewust naar beroepstak leiden, zoals alles maakbaar wordt, of al is?
   De vrouwen aan de bureaus typen en telefoneren, wanneer ze bellen zetten ze hoge stemmen op. Wanneer ze typen kijken ze geconcentreerd. Ze zijn me al vergeten, af en toe als iemand per ongeluk mijn kant op kijkt krijg ik een flauwe glimlach. Ik lach terug.
   Ellie komt boven met een verhit gezicht. ‘Jonge dame, kunt u me nog een keer uitleggen waarvoor je hier komt? Ik krijg het de manager maar niet tussen de oren.’
   Ik herhaal wat ik net ook al zei. Ellie knikt, kijkt zwijgend schuin omhoog. Zo heeft iedereen een eigen denkhoofd, een denkhouding.
   ‘Zal ik anders met u mee naar uw manager?’ vraag ik.
   ‘Oh nee, nee.’ roept ze. Er klinkt een harde kreet achterin. Weer een andere vrouw keert zich tot mij. ‘Ik gun je alle beroepen van de wereld, maar met onze manager praten wil je niet!’ Ze heeft een doorgerookte stem, nu we oogcontact hebben heeft ze iets sympathieks en zorgzaams. Zoals eigenlijk veel mensen, lachende ogen en een brede glimlach.
   De andere vrouwen lachen, schouders gaan op en neer, hoofden schudden.
   ‘Waarom niet?’ vraag ik. Geen antwoord. Een vraag kan een moment verpesten. Alle dames staren weer naar het scherm voor zich. Ik denk als Ellie genoeg tijd neemt om onze ontmoeting te verwerken, dat we goed met elkaar overweg kunnen. We hebben dezelfde humor, zij kan ook lachen om mensen die op straat vallen.
   Ellie veegt een donkere krul uit haar, rimpelige gezicht en snelt de ruimte uit. Ik ga weer in de hoek zitten. Er staan vier nepplanten in het kantoor. Of ik denk dat het nepplanten zijn doordat de bladeren lang en donkergroen zijn en de plant in een stenen pot zit met van die oranje korrels. De tafels waar de vrouwen aan zitten zijn zo neergezet dat ze in het midden van de ruimte werken, een lange buffettafel maar dan met werk. Eentonig werk: bellen, typen, bellen, typen. Ik probeer zo’n telefoongesprek bij te houden, maar dwaal steeds af.
   Ik heb het idee dat ik hier al drie uur ben. Ik vraag me af hoe klanten hier naar binnen komen, als er niemand voor de deur te roken staat. Misschien heeft een fabriek geen particuliere klanten, zijn alleen bedrijven een klant. En mag ik eindelijk de term business-to-business gebruiken. Deze benaming heb ik geleerd van iemand uit de reclamewereld. Eerst schrok ik van dit begrip. Kennelijk zit erachter alles wat ik aanraak, koop, gebruik van maak, een bedrijf dat verbonden is met andere bedrijven en zijn die bedrijven weer afhankelijk van anderen. En leven er in al die branches mensen die ik niet ken, nog nooit gezien heb of erger nog nooit zal zien.
   Wanneer zij op werk zijn, praten zij niet over mensen als individu, maar over consumenten, over cijfers en trends. Zo zullen er ook mensen zijn die trends bedenken als het gaat om het slapen.
   De reclameman gaf me meer termen: Factory-to-consumer, business-to-consumer, maar ook consumer-to-business, business-to-administration, business- to-employee en consumer-to-consumer oftewel peer-to-peer. Voor iedere term is natuurlijk een afkorting, zoals iedere wereld zijn eigen taal beheerst: B2B, F2c enz. Het valt op dat consumer altijd met kleine letters geschreven wordt en een fabriek of bedrijf met hoofdletter, alleen daar al in blijkt hoe we onderverdeeld zijn.
   Ellie komt weer binnen, haar hoofd is nog roder dan net. ‘Ik heb alles geprobeerd maar hij wil het niet hebben.’ Ellie schudt haar hoofd. De vrouwen houden weer op met typen, ze kijken naar hun toetsenbord. Alsof het hun ook spijt.
   ‘Sorry, echt sorry, zoals ik al zei, ik vind je project leuk. Gedurfd ook. En dat je hier na een afwijzing nog helemaal naartoe komt. Waar zei je ook alweer waar je vandaan kwam?’
   ‘Amsterdam.’
   ‘Ja, precies. Hij van hieronder zei dat hij geen stadse mensen binnenlaat. Die zijn alleen maar uit op roddels en vermaak.’
   ‘Maar ik ben van oorsprong Frys,’ zeg ik. Dit is de eerste keer dat ik dit in de strijd gooi. Mensen uit steden lachen om Friesland, zoals hier stadse mensen uitgelachen worden. Een beetje achterhaald, wat nou als je vaak verhuist? Zowel vrijwillig als verplicht.
   ‘Het maakt uit. Ik heb alles geprobeerd, meer kan ik niet voor je betekenen. Sorry.’
   ‘Weet u een andere matrassenfabriek waar ik terecht kan?’
   ‘Hij managet ze allemaal,’ roept iemand vanaf de verste tafel.
   ‘Hoe kan dat?’ vraag ik. Iedere vestiging heeft toch een eigen manager? Of zeggen ze dit om mijn zoektocht te blokkeren?
   ‘Hij heeft geen vrouw,’ zegt weer een andere vrouw. Er wordt gelachen. Ik geef Ellie een hand. Ze wenst me succes en vraagt mijn naam.
   ‘Zo kan ik je tijdens rustige periodes opzoeken op het internet.’
   Ik bedank haar en loop naar beneden, langs een deur waarop met grote letters staat ‘Manager’. Ik stop en luister. Een vrolijke mannenstem telefoneert. Zal ik aankloppen? Een briefje achterlaten? Ik wil Ellie niet in problemen brengen. Ik heb haar dag al genoeg overhoop gehaald.
   Buiten is de lucht nog even grijs als net, en staan weer dezelfde twee mannen. Ze zijn in de veertig. De kleinste heeft me bij aankomst één keer aangekeken en staarde daarna naar de grond. Alsof hij meteen al wist dat ik niet binnenkomen zou.
   ‘En?’ vraagt hij?
   ‘Niets,’ zeg ik. Ze knikken, alsof ook zij het jammer vinden geen bezoek van buitenaf te mogen ontvangen. Beiden dragen versleten donkerblauwe broeken en schoenen met ijzeren neuzen. Laatst kwam ik erachter dat er een complete winkel (ook op een industrieterrein) bestaat met dit soort kleding: reflecterende broeken, petten, vesten en jassen. Stevige gevoerde broeken met kniestukken, een tuin overal, winter overall, zelfs spijkerbroeken waar je hamer in kwijt kan of speciale werksokken voor drieëndertig euro. In de bouw en maakwereld gaat dus ook een markt in om. Ook business-to-business?
   De mannen hebben gele koptelefoons om hun nek hangen. Ik wil bijna vragen waarom ze die dragen. Bij matrassen denk ik aan een constante ruis die bestaat uit de motoren van auto’s en geschreeuw van dronken toeristen in de verte, harde voetstappen door het trappenhuis, rommelende buren, een zoemende koelkast, het tikken van de klok. Alle geluiden zijn gedempt, zacht, constant, omdat ik lig. Bijna in slaap val op een matras waar mensen machines voor hebben gebruikt met veel lawaai, waar er ieder moment iets op je voeten kan vallen, waar je vies van wordt, waar alleen vrouwen de administratie van regelen en een manager zijn kantoor niet uitkomt als iemand simpelweg nieuwsgierig is naar zijn bedrijf.

Sytske van Koeveringe

foto

Sytske van Koeveringe (1988) studeerde af aan de opleiding Beeld & Taal aan de Gerrit Rietveld Academie. Sytske schrijft verhalen. Haar werk is gepubliceerd in onder andere De Gids, De Fusie, Hard//Hoofd en Tijdschrift Ei. Sinds augustus 2015 schrijft ze korte verhalen voor Mister Motley, een project waarbij ze met zoveel mogelijk verschillende banen meeloopt.

Reacties

 
Geen reacties.
 

Reageer


U kunt de volgende html-tags gebruikem: <a><br><strong><em><blockquote><pre><code><ul><ol><li>


CAPTCHA Image
Reload Image