Het Gouden Kind houdt zich krampachtig vast aan zijn futuristische bronzen ei. Het kijkt neer op Oekraïners en toeristen die zijn tenen aaien. En op mij. Ik ken geen enkele baby die er daadwerkelijk zo uit ziet, zo gespierd, zo onnatuurlijk uit proportie als een Michelinmannetje. Het aanraken van een van zijn tenen zorgt voor een goede reis. Hier bij de Morskii Wokzal, het met nepmarmer aan elkaar geplakte havenstation, past dat. Alles staat hier in een traditie. Een vreemde traditie met twee gezichten.
‘This was a gift, for the twohundred birthday of Odjiessa,’ zegt mijn oom André. ‘It was made by Neizvestny. They called him “prophet of the future”.’
Hij praat nonchalant dik Engels, zoals karikaturale personages in Amerikaanse blockbusters dat doen. Een tijd staan we stil op de toch wel imposante, en een beetje uit de hand gelopen pier. Ik kijk nog eens naar het grote bronzen beeld dat boven mijn oom en mij uittorent. Ik geloof dat ik het mooi vind, hoe alles hier door elkaar beweegt, hoe je de Sovjet-Unie in bijna alles kunt bespeuren. In het centrum vermengen de Parijse en Roomse architectuur zich met de glans en euforie van de voormalige USSR. Hoe misplaatst deze Europese herkenning ook is.
Ik ben gewoon hier, in Oekraïne. Nog geen kwart eeuw geleden gooide dit land haar zware bagage af, nu ligt het alweer diep onder de hutkoffers. Maar, haar bevolking wil alle lelijke hordes bewaren, elke vunzige herinnering, die vanzelf komisch lijkt te worden. Zo ook deze dikke papbaby van Neizvestny, die in 1976 na 65 visumaanvragen eindelijk naar Zürich vertrok.
Van de haven rijdt André richting het Centraal Station. Onderweg maakt hij me attent op de sikkels en hamers die langzaam uit het straatbeeld worden weggehaald, decommunisatie. ‘No fascism, no communism, no nothing,’ legt hij uit.
Beeld: still uit Ulysses Gaze van Theo Angelopoulos
Onlangs verwisselden inwoners een standbeeld van Lenin voor een standbeeld van Darth Vader. The Dark Force is er nog steeds, maar dan net anders. De stad waar mijn oom geboren en getogen is, verliest herkenningspunten. Hij zegt me dat het vinden van Sovjet-signifiers een sport is geworden. We speuren gebouwen af naar weggebeiteld reliëf, zien lege paviljoens en ontbrekende delen van beeldhouwwerken.
Om de hoek van het station parkeert hij zijn zilverglimmende SUV. Als we voor de hoofdingang staan wijst hij naar rechts. Ik zie niets. Alleen de grijs geverfde zijkant van een gebouw. Naast ons maakt een man in een wit T-shirt een foto van het op een tempel lijkende stationsgebouw. Mijn oom blijft naar de zijkant van het appartementencomplex kijken.
‘Once there was a painting of a Sovjet general. Every time he got a new medal, a Sovjet-star, they broadened his left shoulder. In the end he was completely out of proportion.’
Hij pakt zijn iPhone uit zijn kontzak en begint te typen. Na een minuut duwt hij het scherm onder mijn neus. Een afbeelding van het station in 1994. Op het naastgelegen gebouw staat een groot NORD BANK logo.
‘I can’t find the general.’
Gezamenlijk draaien we ons hoofd weer naar de grijze muur. Ik had liever een verweerde Sovjet-held gezien. Afgebladderd, maar met de juiste scheut nostalgie. Zoals de mensen hier kunnen zijn.
Als we terug naar huis rijden om te eten, remt André midden op een kruispunt af. Hij steekt zijn arm uit het raam en wijst naar de hoek van een gemeentegebouw.
‘Look! This one is still there.’
Een goed onderhouden hamer en sikkel prijkt op de gevel van een gemeentekantoor. Auto’s toeteren, mijn oom gebiedt hen ‘dawai, dawai’ door te rijden en zegt me: ‘Take a picture, soon all communist signs will be gone.’
Lisa Weeda (1989) studeerde in 2015 af aan ArtEZ Creative Writing en schrijft proza, theater en non-fictie. Haar werk verscheen onder meer in Das Magazin, De Dakhaas, De Titaan en op De Optimist. Ze trad onder meer op in het Compagnietheater en op de Zwarte Cross. Na haar afstuderen is ze opgenomen in het agentschap van Literair Productiehuis Wintertuin.
Reacties
Reageer