logo Slow Writing Lab

Platform voor jong schrijftalent

Fietsenmaker - 02.02.2016

‘Ik kom mijn fiets halen,’ zegt de man. Zijn stem is zacht, bijna onverstaanbaar. Hij draagt een versleten spijkerjas en een rode sjaal. Grote armen, lange benen, brede schouders.

   ‘Ja, dat zei u net ook al, ik dacht u heeft het koud dus laat maar opwarmen,’ zegt Roderick en haalt zijn neus op. De binnenband had hij er al uit voordat de man kwam. Terwijl hij het rubber door de emmer water haalt, kijkt hij naar zijn klant. Hij ziet dat zijn broek te kort maar te breed is, door een riem wordt de ribstof om zijn taille gehouden. De man lijkt ver weg. Handen in zijn broekzakken, zijn blik op de grond gericht. Alles is een beetje versleten aan hem, denkt Roderick. Alsof hij al een heel leven achter de rug heeft, maar zo oud zal hij niet zijn. Driftig zoekt Roderick het gaatje in het zwarte rubber. Zijn handen zijn even vuil als de binnenband, of het zwart van zijn handen afgaat betwijfelt hij. Leonie vond het ‘geen porum’, zo zei ze met een gezicht alsof ze met een takje de hondenpoep uit haar schoenzool peuterde. Dit was het eerste waar ze commentaar op had. Daarna werd het erger.

   ‘Wanneer heeft u uw fiets gebracht?’ Roderick haalt zijn neus op. Zijn blik blijft hangen op de sjaal van de man. Veel te dun en kort voor de tijd van het jaar. Roderick wrijft over zijn eigen broek, eronder een thermolegging, die hij ook in de nachten draagt. Zelfs in het voorjaar is het hier koud.

   De grote man knikt kort, maar zegt niets.

   ‘De fietsen die ik vanochtend gerepareerd heb staan daar,’ zegt Roderick. Een slordige armbeweging naar de deur. ‘Meestal kiezen de klanten hun eigen fiets er zo uit. En daar vertrouw ik op,’ zegt hij.

   De man kijkt niet naar de gewezen plek, maar om zich heen: van de tl-lampen boven de werkplaats naar de wand met gekleurd en vies gereedschap. En van de werkbank naar de rekken met fietsen, een rij op de grond en een rij aan de muur erboven.

   ‘Aan de linkerkant hangen de tweedehandsfietsen en aan de rechterwand de nieuwe. De zaak moet het de laatste jaren vooral van de tweedehandsjes hebben. Nieuwe kopen mensen wel via het internet,’ zegt Roderick en ontfermt zich weer over de op de kop gehangen fiets. Een gaatje in de binnenband: hij begrijpt niet dat mensen daarvoor al naar hem toekomen. Plakken kan iedereen. ‘Maar de mensen willen niet vies worden’, zei zijn baas toen er een stagiair zich had aangemeld maar na vier dagen niet meer kwam opdagen.

   Roderick plakt zonder na te denken. Zoals de afwas. Toen Leonie vier maanden geleden nog bij hem was, deed zij alle huishoudelijke taken. De eerste indruk die hij van haar had, was een leuke vrouw. Mannen keken naar haar om als hij met haar over straat liep. Maar nu weet Roderick dat mooi en een goed innerlijk niet altijd samengaan.

   Hij laat de binnenband langs zijn gezicht glijden, er klinkt zacht gesis. ‘Ah, hier zit de boosdoener.’ De band laat hij leeglopen en plakt een stukje nieuw rubber op het gaatje. De grote man staat nog altijd dicht tegen de gaskachel aan. Vaak komen er klanten om hier te zijn. Praten over het weer of vertellen ze wat ze beleefd hebben. Zoals gister de overbuurman kwam mededelen dat hij samen met een ander stel een overeenkomst sloot over een leen hond.

   ‘Een leen hond?’ vroeg Roderick, hij werkte aan zijn eigen fiets. Het is een rustige week.

   ‘Net als een krant die je deelt met de buren. Wanneer je hem uit hebt geef je hem door,’ zei de overbuurman vrolijk.

   ‘Of een auto?’ vroeg Roderick twijfelachtig, zijn ouders deelden vroeger de auto met de buren.

   ‘Ja, precies of een auto! Een hond is leuk, maar ik heb er niet altijd tijd en geld voor. Daarom hebben we dit plan opgesteld.’ Er zat een fonkeling in zijn ogen, die Roderick lang niet bij de overbuurman gezien had. Wat er precies met hem aan de hand was afgelopen maanden durfde hij niet te vragen, daarvoor kent hij hem te slecht.

  ‘Sorry hoor, ik moest dit even fixen, heeft u het bonnetje dat bij uw fiets hoort? Of zag u uw fiets al staan?’ Roderick veegt zijn handen af met een zwart geworden theedoek en haalt zijn neus op. De man vist een wit papiertje uit de zak van zijn jas.

‘Meneer heeft u wel het goede bonnetje bij u?’

De man knikt, wijst naar het gekreukte papiertje in Rodericks handen. Roderick bekijkt het nogmaals: het logo linksboven, het adres van de winkel rechts, de klantgegevens eronder met de reparatie. De onderkant hangt in de meeste gevallen aan de fiets, voor de zekerheid. Roderick kan de fiets niet vinden. Het handschrift is ook niet de zijne.

   ‘Vreemd,’ mompelt hij. ‘Wanneer heeft u uw fiets gebracht?’

De man kijkt naar boven, zijn vingers een voor een omhoog, hij telt in een onbekende taal.

   ‘Acht.’

   ‘Acht weken geleden? U weet dat er per dag een euro bijkomt hè?’

   ‘Jaar,’ zegt de man moeizaam. Roderick hoort aan zijn uitspraak dat hij niet uit Nederland komt. Hij ziet natuurlijk ook dat hij niet van Nederlandse bodem is, maar daar houdt Roderick zich liever buiten. Ieder woord over mannen en vrouwen die naar Nederland zijn gekomen, vrijwillig of uit noodzaak, kan verkeerd vallen. Hij behandelt dan ook iedereen, die zodra ze een stap over de drempel van de winkel zetten, als klant. Misschien is het daar ook misgegaan met Leonie. ‘Er is altijd wat te doen,’ zei ze als hij direct na het eten zijn eigen fiets van de woon- de werkruimte inreed.

   ‘Acht jaar?’ vraagt Roderick hoofdschuddend.

De man knikt. In zijn ogen zit veel. Iets van een vraag, hoop of twijfel. Op de achtergrond staat zacht de radio. Skyradio. Zonder muziek kan hij niet werken, wordt hij onrustig, gaat hij malen. Laatst was er een middag geen stroom, een vlaag van paniek schoot door hem heen. Hij moest met een enorm lang verlengsnoer, stroom bij de buren kapen. Alles deed hij eraan om een stekkerdoos leeg te houden voor de radio. Dat gelukt was, maar de fietsen repareerde hij die middag in het donker.

   ‘Toen werkte ik hier nog niet eens,’ zegt Roderick. Nogmaals houdt hij het papiertje voor zich, zijn benen worden week en zijn hoofd tintelt. Alsof hij uren niet gegeten heeft.

    ‘Sorry meneer, een fiets van zolang geleden hebben wij niet meer staan, alle fietsen die langer dan een maand blijven, zetten we in de verkoop. Tenzij het gemeld wordt. We zijn tenslotte geen opslagplek.’

   ‘En nu?’

   ‘Dat weet ik niet meneer, ik kan mijn baas bellen, maar ik weet bijna honderd procent zeker dat hij hetzelfde zal zeggen dan ik.’

De man haalt zijn schouders op, wrijft zijn handen warm en glimlacht zijn witte tanden bloot. ‘Dank u wel,’ zegt hij.

    Rodericks staat nog met het papiertje in zijn handen. De fiets van gister staat achter in zijn kamer. Het enige waarom dat een kamer heet is omdat daar een matras ligt en een keukenblok staat. Voor de rest heeft het vrij veel weg van een opslagplek van een fietsenmaker.

   ‘Heeft u een andere fiets?’ vraagt Roderick.

   ‘Nee.’ De man staat al in de deuropening. ‘Niets’

   ‘Ik heb er wel één voor u.’ Terwijl Roderick dit zegt, vraagt hij zich af waarom hij dit doet. En waarom hij juist die fiets geven wil. Leonie mocht er niet eens aan zitten. Kijken werd Roderick al teveel, een soort jaloezie ging er door hem heen als ze zijn fietsen aan de kant zette.

   ‘Of we zoeken samen een huis, of ik ga bij je weg,’ zei ze op de laatste dag dat ze samen waren. Zoals dat gaat, altijd maar kiezen. ‘Waarom?’ vroeg Roderick, maar hij had de keuze al gemaakt. En hij voelde geen verdriet of schuld. Pas als hij lang zonder iemand is voelt hij een honger. Of die honger een lust of een verlangen is naar samen zijn, weet hij niet. Er is tot nog toe geen vrouw die het bij hem uithoudt. Wel bij hem, maar niet hier. Niet in dit donkere koude hok waar het ruikt naar olie en metaal.

   ‘Voor geld?’ vraagt de man, en haalt enkele muntstukken en papieren uit zijn broekzak.

    ‘Een moment.’ Roderick snelt naar achter. ‘Sorry maat,’ mompelt hij, terwijl hij de fiets mee de winkel in rolt.

   ‘Kijk.’

   De man komt twijfelachtig naar Roderick, zijn ogen glinsteren net als de overbuurman gister.

   ‘Als je belooft er voorzichtig mee te zijn, mag je hem hebben,’ zegt Roderick. Een steek in zijn maag. Maar hij voelt dat dit moet, zoals wel vaker, net als dat hij de laatste tijd iedere week een daklozenkrant koopt. Eerst vond hij zwervers schooiers, vieze mensen, maar ineens vroeg hij aan de zwerver bij zijn supermarkt hoeveel zo’n krantje kostte. Hij had zichzelf niet in de hand. Sindsdien is het een wekelijks ritueel geworden en praten ze over het weer.

   ‘Nee.’ zegt de grote man ongelovig. Zijn ene hand al op het bruine lederen zadel, de andere in het midden van het stuur.

   ‘Jawel, neem maar, en houdt het geld alsjeblieft. Als hij stuk is kom je naar mij oké? Ik ben de enige die weet hoe deze fiets werkt.’ Er zit een druk op Rodericks borst. ‘Ga nu maar, anders verander ik nog van gedachten,’ zegt Roderick lachend. Langzaam loopt de man met de fiets naar buiten, roept tijdens die paar meter, ‘dank u wel, dank u wel.’

   Roderick draait de volumeknop van de radio op zijn hardst en propt de binnenband in het wiel van de fiets waar hij nog mee bezig was.

   ‘Ik lijk wel gek,’ zegt hij tegen zichzelf. Niet meer aan denken, zoals hij ook niet graag te lang over Leonie.

   ‘Gewoon de knop om zetten,’ zou zijn baas zeggen en dat geldt eigenlijk voor alles, vindt Roderick maar dat sprak hij niet uit.

Sytske van Koeveringe

foto

Sytske van Koeveringe (1988) studeerde af aan de opleiding Beeld & Taal aan de Gerrit Rietveld Academie. Sytske schrijft  verhalen.  Haar werk is gepubliceerd in onder andere De Gids, De Fusie, Hard//Hoofd en Tijdschrift Ei. Sinds augustus 2015 schrijft ze korte verhalen voor Mister Motley, een project waarbij ze met zoveel mogelijk verschillende banen meeloopt.

Reacties

 
Geen reacties.
 

Reageer


U kunt de volgende html-tags gebruikem: <a><br><strong><em><blockquote><pre><code><ul><ol><li>


CAPTCHA Image
Reload Image