logo Slow Writing Lab

Platform voor jong schrijftalent

IMMER GERADE AUS - 06.10.2016

Autorijden is wachten. Eigenlijk is het niets meer dan dicht op elkaar zitten en wachten tot je arriveert. Toen we uit Nederland vertrokken zat ik nog te wachten tot we op de camping waren, maar sinds de toiletten bij het tankstation is het anders. Nu wacht ik tot ik deze auto uit mag.
     Ik had achter het wegrestaurant naar huis kunnen bellen, maar dat komt pas in me op nu we weer op de snelweg rijden. Mark zou niets gemerkt hebben, zijn ouders ook niet: ik had met mijn telefoon achter een bosje kunnen gaan staan. Ik had thuis kunnen uitleggen wat ik had gezien. Maar wat dan? We zijn al zeker twee uur geleden de grens gepasseerd, mijn ouders kunnen me niet zomaar ophalen. En trouwens, dan moet ik aan Mark en zijn ouders uitleggen waarom ik niet meer mee wil, waarom ik absoluut niet meer wil wachten tot we er zijn, waarom ik overal liever zou zijn dan hier, nu, in deze auto. Ik kijk naar Mark, die zich tegen het raampje heeft genesteld, naar zijn moeder die een boek leest en naar Marks vader. Marks vader heeft al sinds het tankstation niet meer in de binnenspiegel gekeken.

Mark had me meegevraagd toen we mijn vaders lp’s bekeken. We delen een muzieksmaak: alles wat onze klasgenoten saai vinden. Mark was verbaasd dat we de kartonnen dozen vol lp’s zomaar de zoldertrap af mochten slepen. Aan een keukentafel vol platen zei hij dat hij iemand mee mocht nemen naar hun vaste camping in Italië, maar hij waarschuwde meteen dat hij geen Beatles-ouders had. Er zal klassiek in de cd-speler zitten, zei hij. Ik lachte. Daarna wilde Mark graag een potje schaken, maar dat kan ik niet zo goed, dus haalden we mijn vader over. Hij nam lachend plaats tegenover Mark, terwijl ik vanaf het hoofd van de tafel iedere zet volgde: Mark verschoof zijn stukken heel doordacht over het bord en na zijn laatste zet leunde hij afwachtend achterover. Mijn vader bleef geconcentreerd naar het bord kijken, tot hij ineens bulderend van het lachen op tafel sloeg. Toen Mark naar huis ging zei ik bij de voordeur dat ik heel veel zin had in de vakantie.
     Ik ben daarna drie of vier keer bij Mark thuis geweest. Zijn moeder vroeg iedere keer of ik ook mee wilde eten en dat deed ik soms: boven de pasta of de soep vroeg ze hoe het ging op school en hoe ons profielwerkstuk vorderde. Marks vader schoof altijd later aan.

Ze waren vanochtend precies op de afgesproken tijd onze straat in komen rijden en Marks vader was zelfs uitgestapt om me te helpen. Hij duwde mijn slaapzak tussen hun leren weekendtassen en ik voelde me opgelaten. Achteraf gezien lag het misschien aan de vrolijkheid waarmee hij vroeg of ik toe was aan vakantie. Lekker weg, hè, zei hij. Ik zei dat ik er zin in had, wat ook zo was, ik zei er net geen ‘meneer’ achteraan. Op de achterbank was Mark stiller geweest dan op school, we waren vergeten dat we eerst nog zeven uur met zijn ouders moesten doorbrengen. A3 richting Frankfurt, na drie uur stopten we bij het tankstation.

Ik stond mijn handen te wassen toen de deur van een van de toilethokjes openging. Eerst dacht ik dat Marks vader een oliebol had gegeten of een stuk Apfelkuchen. Iets met veel poedersuiker. We hadden net saucijzenbroodjes gekocht en misschien had Marks vader er iets bijgelegd wat ik niet had gezien. Het was geen poedersuiker: hij veegde niet zijn mond af, maar zijn neus. Drukte daarna om beurten zijn neusgaten dicht. Ik zag het via de spiegel: de rode huid, zijn naar binnen gekrulde onderlip, maar vooral zijn blik. Zijn ogen, die in een seconde leken te berekenen of ik iets doorhad. Of ik gezien had wat hij op een smerig toilet aan de autobaan had genomen, vierhonderd kilometer verwijderd van onze bestemming. Ik deed alsof ik niets vreemds zag, of nee, ik gaf hem de ruimte om te denken dat ik niets had gezien. Hij liep zonder iets te zeggen naar buiten, de metalen deur viel hard dicht. Ik droogde mijn handen aan zo’n linnen band, net zolang tot mijn knokkels schraal waren en gloeiden.

Vanochtend grapten Mark en ik nog dat de vakantie sneller zou beginnen als we harder zouden rijden. We vroegen plagend aan Marks vader om trage auto’s in te halen: hij kon bepalen hoe lang we nog moesten wachten. Nu rijden we weer op de Autobahn. We zijn ingevoegd tussen twee campers, hebben onopgemerkt onze plek in het verkeer weer ingenomen, alsof er niets veranderd is. Terwijl ik kijk naar hoe de weilanden steeds glooiender worden, bedenk ik dat je op twee manieren kunt wachten. Wachten op je verjaardagsbezoek of wachten bij de tandarts. Er bestaat eigenlijk alleen maar wachten op leuke dingen of wachten tot iets vervelend wordt opgeheven.  

    ‘Ik zet even de radio uit, hoor,’ zegt Marks vader.
    ‘Of zaten jullie te luisteren?’
    ‘Nee hoor,’ zegt Marks moeder.
    ‘Ik luister niet echt,’ zegt Mark.
Ik blijf naar buiten kijken. Mijn blik komt maar niet los van de vangrail, die als een lint langs de auto glijdt.
    ‘Robbert, jij wel? Wel fijn toch dat het even stil is?’
Hij kijkt me aan via de binnenspiegel. Het is een aanbod: hij stelt een verbond voor, legt nog net niet zijn vinger op zijn lippen. Ik schud mijn hoofd. Ik zit niet meer te wachten tot we op de camping zijn: ik wacht tot er iets wordt opgeheven – en nog steeds hangt dat af van Marks vader.
     ‘Gaan jouw ouders eigenlijk op vakantie, Robbert?’
Ik ben behoedzaam nu, ik draai mijn hoofd langzaam naar de binnenspiegel. Als ik hem aankijk realiseer ik me dat ik Marks vader tot vandaag alleen maar aan tafel gezien, hij komt altijd net uit zijn werk. In mijn hoofd veegt hij onophoudelijk kruimels van zijn gezicht, pastasaus van zijn wang.
     ‘Nee, mijn ouders blijven in Nederland,’ zeg ik. Door te antwoorden speel ik al mee.
     ‘Zouden ze ook niet naar Italië willen?’
     ‘Ze komen op een andere manier tot rust,’ zeg ik. Ik ben betrokken nu.
     'Hoe bedoel je dat?’ vraagt Marks moeder.
Ik heb lef, zeg ik in mijn hoofd. Wat ik ook doe, ik moet het tien dagen volhouden.
     ‘Ze roken wiet,’ zeg ik.
Marks moeder draait zich om naar de achterbank. Voor een moment is de auto gevuld met peinzende blikken. Voor hen zijn mijn ouders hippies, het is niet onwaarschijnlijk.
     ‘Goh,’ zegt Marks moeder en daarna kijkt ze naar Marks vader.

We stoppen nog één keer, maar ik sluit mezelf niet op in de toiletten. Het is al bijna donker als we het campingterrein op rijden. De auto stopt en Mark springt naar buiten. Hij trekt de kofferbak open, graait tussen de tassen naar onze tent en begint onze zak met stokken naar het tentenveld te slepen. Ik help hem, Marks ouders beginnen zwijgend met het opzetten van de vouwwagen. ’s Avonds poetsen we onze tanden en als Marks moeder de toiletten uitloopt, kijk ik haar aan via de spiegel. Ze wacht ook, zie ik. Ze wacht ook tot er iets wordt opgeheven.  

Jelko Arts

foto Gaby Jongenelen Fotografie Foto: Gaby Jongenelen Fotografie

Jelko Arts (1991) voltooide in 2014 zijn opleiding Nederlands in Nijmegen. Hij is programmamaker bij literair festival Boek op de Bank. Hij schrijft en tekent. Werk van zijn hand verscheen eerder in Trouw, De Titaan en De Gelderlander. Hij droeg voor op festivals als de Zwarte Cross, Stukafest en het Mooie Woorden Festival en hij is onder agentschap bij Literair Productiehuis Wintertuin. 

Reacties

 
Geen reacties.
 

Reageer


U kunt de volgende html-tags gebruikem: <a><br><strong><em><blockquote><pre><code><ul><ol><li>


CAPTCHA Image
Reload Image